De rijk gedecoreerde Beurspassage in Amsterdam en de Markthal in Rotterdam: is er sprake van een terugkeer van een opleving van ambachten die we eind twintigste eeuw aantroffen in warenhuizen, postkantoren, stations en hotels? Ik schreef erover in Elsevier Juist, ook omdat ze daar altijd zo fijn kunnen uitpakken met mooi beeld.

Het ambacht ligt op straat

Toegepaste kunst in de openbare ruimte is terug van weggeweest. Na jaren van soberheid zien we uitbundige glas-in-loodramen, mozaïek en reliëfs in het straatbeeld opduiken. Het ambacht bloeit, als mensvriendelijke kers op de taart van de architectuur.

Lopen door de voetgangerspassage tussen Damrak en Nieuwendijk gaat langzaam, want je móet je haast wel overgeven aan het visuele spektakel om je heen: het met een miljoen glasmozaïektegeltjes versierde plafond, de zeven kroonluchters met goudkleurige gerecyclede fietsonderdelen, de met bladgoud gedecoreerde spiegels en de wandlampen van glas in lood. Thema van het kunstwerk is de geschiedenis van de Amsterdamse grachten, de stad en – met een knipoog – meteen ook maar even het ontstaan van het leven. Uit een gouden kraantje kan een flesje ‘heilig’ grachtenwater getapt worden, naar het voorbeeld van pelgrimsoorden.

Of dat goud gemozaïekte plafond soms ergens onder vandaan is gekomen bij de renovatie, vroegen voorbijgangers argeloos aan kunstenaarsduo Arno Coenen en Iris Roskam, toen die vorig jaar de laatste hand legden aan hun ode aan de Amsterdamse grachten. ‘Een andere passant zei: dat dit weer mág!’, grinnikt Roskam. In opdracht van projectontwikkelaar Bouwinvest ontwierp het duo samen met goede vriend en kunstenaar Hans van Bentem dit totaalkunstwerk, dat, hoewel van negentiende eeuwse allure, toch duidelijk eigentijds is. Al is het maar vanwege de humor: de pixels in mozaïekvorm, de lampen in de vorm van paraplu’s of ijshoorntjes en de fietsonderdelen in de lampen.

Aandachtsgolf

Al jaren zijn Roskam, Coenen en Van Bentem (‘en velen met ons’) bezig met het toepassen van ambachten in de gebouwde omgeving. Ze hebben moeten vechten tegen de lang na-ijlende erfenis van het modernisme, zeggen ze zelf. Eindelijk hebben ze nu de kans om hun werk te laten zien aan grote groepen mensen. Ze zijn uitgesproken in hun smaak. ‘Als ik een achttiende-eeuws kasteel of een barokke kerk zie, vind ik dat prachtig, van die overdadig vormgegeven ruimten waar veel mensen komen’, zegt Coenen. ‘Daar voelen wij ons veel meer mee verwant dan met die modernistische betonnen drollen die je overal in Nederland’, vult Roskam aan. ‘Less is more, wie heeft die onzin bedacht? More is more!’

Ook Van Bentem heeft zich altijd ingeperkt gevoeld door het hiërarchische en normatieve denken op de kunstacademie. ‘Ik wilde niet met mijn werk in een museum hangen, maar naar buiten, de straat op. Met vrijstaande keramische beelden, of als onderdeel van iets groters.’

Als het aan de makers ligt, is het gesamtkunstwerk de opmaat voor een opleving van de toegepaste kunsten. De voortekenen zijn gunstig. De golf van aandacht die de Beurspassage teweegbracht, volgt op die rondom de Rotterdamse Markthal in Rotterdam, waar Coenen en Roskam de enorme afbeelding van de Hoorn des Overvloeds op het plafond ontwierpen. Andere opvallende voorbeelden van toegepaste kunst in de openbare ruimte – zoals wandmozaïek, bijzondere verlichting en versierde plafonds – zijn te zien in de pas opgeleverde stations van Amsterdam, Breda, Rotterdam en Delft. Volgend jaar worden de nieuwe metrostations van de Amsterdamse NoordZuidlijn opgeleverd, allen gedecoreerd door kunstenaars. Is er sprake van een terugkeer van de ornamentiek die we eind twintigste eeuw aantroffen in warenhuizen, postkantoren, stations en hotels? Coenen hoopt van wel: ‘Vroeger was kunst levendiger en veel aanweziger in de maatschappij.’

Oude afbeeldingen en nieuwe technieken

Dit is nog maar het begin, denkt ook Faye Ellen, medeoprichter van kunstmakelaar Arttenders. Regelmatig zit ze met projectontwikkelaars aan tafel die wat extra’s willen. Steeds vaker vindt ze gehoor, want projectontwikkelaars willen hun projecten met opvallende kunstaccenten identiteit verschaffen. ‘Kunst mag weer als een middel dienen. Sinds het succes van de Rotterdamse Markthal hoef ik dat niet meer uit te leggen. Tegen een kleine meerprijs kunnen projectontwikkelaars een veel groter gebaar maken dan als ze op het laatste moment een schilderijtje ophangen, zeg ik altijd.’

Lange tijd was modernisme een schaamlap voor kostenbesparende soberheid bij grote projecten. Maar sinds de terugkeer van de architectuur van het grote gebaar, is er ook weer ruimte voor kunst en decoratie. En in het kielzog daarvan is er hernieuwd ontzag voor de beheersing van de techniek en de eeuwenoude traditie van het ambacht. Dat kan allerlei vormen aannemen, soms in combinatie met moderne middelen. Neem bijvoorbeeld het project Life of Ornament in Maastricht, waar het kunstenaarsduo Persijn Broersen en Margit Lukács het behulp van digitale 3D-technieken videowerken maakten van oude serviesdecoraties van de keramiekfabrieken Sphinx en Société Céramique.

Ook in de stationshal van het nieuwe station in Delft, ontworpen door Mecanoo, wordt gebruik gemaakt van oude afbeeldingen. Architect Francine Houben liet een getekende historische plattegrond uit 1877, waarop het eerste treinstation van Delft te zien is, opgeblazen tot dertig meter breedte. De afbeelding werd met behulp van digitale technieken tweezijdig geprint op de aluminium lamellen, die afhangen van het gewelfde plafond. De kolommen en muren zijn bekleed met gebroken, handgemaakte tegels in een hedendaagse variant op Delfts blauw. Houben wil in het station het ambacht bewust zichtbaar maken, zegt ze. Dat maakt de mensen trots, van de werklieden die aan het station meewerkten, tot de Delftenaren die er doorheen lopen.

Per minuut

‘Het is mooi om van iets dat praktisch bedoeld is, een werk van schoonheid te maken’, vindt ontwerper Irma Boom. Zij werd door Benthem Crouwel Architecten gevraagd om de voetgangerspassage onder het stationsgebouw van Amsterdam een smalle strip te voorzien van decoratie – een woord dat volgens de ontwerper tekortschiet. Als een plek er mooi uitziet, blijft hij ook mooier, was haar uitgangspunt. ‘Ik vind een gevoel van veiligheid en comfort voor de voetgangers belangrijk. Daarom wilde ik een ruimte creëren waar mensen zich beschermd voelen.’

In plaats van een bescheiden strookje werd het een gigantische, handgeschilderde tekening op Delfts blauwe tegels van een zeegezicht met achttiende-eeuws schip en een haringvloot, naar een tegeltableau van Cornelis Boumeester uit het Rijksmuseum. Vloer, wand en plafond lopen door de gekromde vorm van de wand in elkaar over, zodat de voetganger bijna wordt omsloten door de blauw-witte voorstelling.

Boom had net een publicatie van het Rijksmuseum ontworpen over de restauratie van het tableau, die was uitgevoerd door Koninklijke Tichelaar, een van haar andere opdrachtgevers. Zo kwam ze op het idee om het ontwerp te baseren op de tekening op het tableau, en die te laten schilderen door Tichelaar. ‘Tichelaar maakt van die typisch oud-Hollandse tegels van 13 bij 13 centimeter, het formaat van die Amsterdamse witjes. Ik bracht die zaken bij elkaar en bedacht: ik ga die tunnel helemaal bekleden!’ De opdrachtgever verklaarde haar aanvankelijk voor gek: dat zijn tegels voor binnenshuis, vond hij. Bovendien was het nieuwe plan veel kostbaarder – meer werk, en het schilderwerk van Tichelaar wordt bovendien berekend per minuut. Maar zien is geloven: het ontwerp overtuigde iedereen. ‘De schilders van Tichelaar zijn voor mij de echte helden’, zegt Boom. ‘Jij kunt wel iets moois bedenken, maar zij moeten het doen.’

Huis van de kunsten

Ambachtslieden zijn in Nederland schaars en duur. Om die reden reist Van Bentem voor zijn werk de wereld af, om per discipline de beste vakmensen te vinden. De Beurspassage was wat dat betreft een bijzondere uitzondering. Hier werkten voor het eerst tientallen ambachtslieden vanuit allerlei disciplines gebroederlijk samen, als in een Middeleeuws atelier. Een gepensioneerde tegelzetter die toevallig zag wat er in de Beurspassage gebeurde, bood spontaan zijn diensten aan. De kunstenaars hadden ook ambachtslieden uit het buitenland kunnen halen, maar kozen ervoor om het lokale ambacht te stimuleren. ‘Die samenwerking, dat is iets waar Iris, Arno en ik altijd van zwijmelden’, zegt Van Bentem. ‘Vroeger was de architectuur het huis van alle kunsten, de architect gaf daar de ruimte voor. Dat is hier ook gebeurd. Dan gaat het knallen, omdat het resultaat méér is dan de som der delen.’

Portretten

Arno Coenen (44) en Iris Roskam (40)

Roskam: ‘Als je onderscheid maakt tussen kunst en toegepaste kunst, zeg je eigenlijk dat kunst hoger staat. De academie was helemaal verzuild, met monumentale schilderkunst als het hoogst haalbare. Door dat hiërarchische denken is de moderne kunst enorm uit de bocht gegierd, met als gevolg dat iedereen een hekel heeft aan kunst.’

Coenen: ‘Ons werk is een reactie op het academische, tegen autonome kunst als norm. We zijn nogal tegendraads. Ik ging naar de academie van Groningen, om ouderwets schilderen te leren. Ik was al op twee academies geweigerd. Een jaargenoot die fantastisch kom tekenen, moest zijn “trucjes” afleren. Afleren? Je wilt als onwetende student toch juist trucjes áánleren? Schilderkunst was leuk, maar ik wilde lijpere shit maken. Ik leerde computergraphics, maar die beklijven niet. Dus ging ik samenwerken met Tichelaar Makkum, voor het maken van tegels. Ik zag: die combi, dát is wat. Toen ik daarmee mijn eerste opdracht binnenkreeg, dacht ik: dit is het, fuck het museum. De openbare ruimte werd mijn plek.’

R: ‘Ik wilde op de kunstacademie glasblazen leren, maar dat mocht niet. Te technisch, dan kun je niet vrij denken, vonden ze. Ik heb toch een stage in Leerdam weten te hosselen. Na glasblazen leerde ik koud glas maken, glasbewerken en spiegels decoreren. Daarna ben ik keramiek gaan doen. Mijn inspiratie haal ik uit Alphons Mucha, bekend van de Parijse metro’s. Die man kon alles: schilderen, tekenen, posters, metro – waarom zou je je beperken?’

C: ‘We werken nauw samen met de vakmensen. Zij hebben vaak aan een half woord genoeg. Iris is een enorme controlfreak. Ze staat vaak mee te kijken over hun schouder. Maar als we weten dat iemand net zo goed is als wijzelf, dan kunnen we ook loslaten. De beste vakmensen hebben aan een half woord genoeg. Of ze gaan in discussie.’

‘Welke nieuwe technieken we nog willen aanleren? Nou, apps maken. We zijn nu op de Tweede Maasvlakte voor het hoofdkantoor van de douane bezig met het combineren van een muurschildering met augmented reality. Het is een soort socialistisch-realistische piece waarbij, als je er via de app naar kijkt, de cokekristallen op je afvliegen. Daardoor is die schildering elke keer anders.’

Irma Boom (56)

‘Als boekontwerper vond ik het project voor de Cuyperstunnel een heel interessante ervaring. De schaal en de zichtbaarheid zijn anders dan bij een boek. Je ziet direct het effect, en het plezier van mensen die erdoor heen lopen. Omdat het te kostbaar was om de hele tunnel te beschilderen, moest ik op zoek naar andere oplossingen. Die maken het eindresultaat juist interessant. De stadzijde bestaat uit gedetailleerde schildering. In het midden zijn de tegels slechts als een dunne potloodtekening geschilderd. Vanuit het midden richting IJzijde zijn de tegels alleen met verfstreken beschilderd. Je ziet hier een abstract weergave van de schildering, van bijna wit naar donkerblauw.

De tegelschilders met wie ik samenwerkte, zijn gewend aan schilderingen op tegels of kopjes, niet aan deze enorme schaal. Daarom heb ik een collage gemaakt naar aanleiding van het tableau en uitgeprint op ware grootte, van vijftig bij zeven meter. Die moesten zij met de hand naschilderen. In plaats van een klein penseeltje gebruikten ze een grote kwast. Waanzinnig knap. Alles staat of valt met hun vakmanschap. Ze hebben jaren ervaring, maar dit project was voor hen ook een uitdaging.

Ik vind het terecht dat het ambacht steeds meer gewaardeerd wordt. Er zijn niet zoveel van deze vakschilders van tegels meer, die moet je koesteren, net als het vakmanschap van drukkers en boekbinders. Ambachten maken deel uit van onze cultuur, omarm ze.’

Hans van Bentem (51)

‘Kleien, dat werd vroeger gezien als soft. Al op de kunstacademie wilde ik kunst naar buiten brengen, de maatschappij in. Mijn werk werd steeds ruimtelijker. Toen ontdekte ik keramiek en ging ik op zoek naar vakkennis: glazuren, klei bakken en werken met ovens. Ik vind het interessant om een soort speurtocht te ondernemen naar de bronnen. Voor keramiek en glas kun je deels wel terecht in Nederland, maar het aanbod is mager. Voor alles met glas moet je in Tsjechië zijn. Daar kunnen ze glas blazen, glas in lood maken, kristal, prachtige vazen met symmetrische handvatten. In het stadje Nový Bor zijn wel 400 glasbedrijven. In Nederland gaan ovens alleen aan voor transparant glas, terwijl je in Tsjechië alle kleuren kunt krijgen.

Zo ben ik constant op zoek naar nieuwe technieken. Die gebruik ik dan voor mijn vormenwereld, verteld in hun materiaal. Voor hout en houtbewerking kwam ik terecht bij de Lao-Bé stam, die met hun kromme bijlen hout als het ware boetseren. Voor brons ga ik naar Moradabad in India, voor opengewerkte koperlampen naar Marokko. Voor porselein ging ik naar de stad Jingdezhen in China. Dat is de moeilijkste techniek, dus de ultieme.

Je hebt vakmensen en kunstenaars onder de vakmensen. Glaswerk is te specialistisch om zelf te doen. Bij glas kijk ik mee als een dirigent naar zijn orkest. Boetseren doe ik graag zelf; een schets, de moedervorm, dan meerdere edities. Als ik nieuwe technieken ontdek, voel ik me als een kind in een snoepwinkel. Ik word er gretig van, en ik krijg haast, want het kan niet allemaal in één mensenleven. De techniek moet passen in een bepaalde periode of bij een opdracht, zodat ik hem maximaal kan gebruiken. Zo heb ik een paar jaar geleden in het Gemeentemuseum flink uitgepakt met porseleinen beelden. Alle registers heb ik opengetrokken; alle mogelijke vormen en technieken gebruikt.’

Nynke Koster (30)

‘Ik maak afdrukken van ornamenten in rubber; fragmenten die ik uit de gebouwen bevrijd. Ik vertaal ze naar objecten die ergens tussen meubels en kunst in zitten. Ik maak eerst mallen van rubber. Het is heel puur om een huid van het gebouw af te trekken, net zoiets als een cadeautje uitpakken. Hoewel ik meubelontwerpen heb gestudeerd, had ik niet de intentie om tafels en stoelen te maken. Ik wilde wel met mijn handen aan de gang, daar werd ik gelukkig van.

Met mijn werk wil ik mensen op een nieuwe manier naar het verleden laten kijken. Momenteel ben ik in New York op uitnodiging van het New York State Museum, voor een project over de Nederlandse geschiedenis hier. Eén van de plekken die ik heb uitgekozen is Wyckoff House in Brooklyn, een boerderijtje uit 1652. Ik ga een 3D-scan maken van een blootgelegde muur, gebouwd met maïskolven. Bij de bouw werkten de Nederlandse immigranten samen met American natives, ofwel indianen.

Mijn werk gaat over liefde voor het ornament. Als afstudeeropdracht maakte ik een afgietsel van de Paradijspoort van Ghiberti uit 1452. Die deuren van brons zijn zo perfect gebeeldhouwd – met een mal van was, want er was geen rubber – dat is magisch, hoor.

Hoewel ik een 3D-scan heb, en dat net zo goed een bewonderenswaardig ambacht is, werk ik liever met de hand. Je kunt een object wel inscannen en laten uitfresen, maar in die tijd hebben vakmensen een veelvoud aan afgietsels gemaakt. De beste mallenmaker van Nederland, Oscar Paanen, heeft mij het vak van rubbermaken geleerd. Ik was op zoek naar het beste rubber om mijn eigen mallen te maken: niet te vet of te droog. Siliconenrubber dat niet te snel gaat druipen; het moet boven je hoofd blijven hangen. Ik leer nog steeds, doordat ik de grenzen in het materiaal opzoek.’

Elsevier Juist, mei 2017 nummer 38