Het Tijd-katern van Trouw maakt regelmatig een special met als thema: ‘doe iets!’. Achterliggend idee: allemaal hebben we sluimerende en sudderende wensen van dingen die we ooit nog wel eens zou willen leren. En waarom zou ‘ooit’ niet gewoon ‘nu’ zijn?  Zo besloot ik mezelf in dit kader breedplankskiën aan te leren.

Snowboarder getting air in the Alpine back country.

Ook als post-twintiger kun je best leren snowboarden. Eigenlijk wordt de moeilijkheidsgraad zwaar overschat. En de beurse knieën na afloop houden je nederig. Een vierstappenplan.

 1. Eis het op

 Nu de winter het zo schandalig laat afweten, groeit het verlangen om iets kouds en sneeuwigs te doen. Sterker nog: ik wil wel eens weten hoe het voelt om over wit poeder te surfen als een soepele sneeuwgodin. Skiën kan ik al, zij het wat roestig, want mijn laatste keer is een jaar of twintig geleden. Nu wil ik wel eens snowboarden. Dat ik als suffe veertiger dat verlangen heb, is een teken aan de wand. Zoetjesaan is snowboarden mainstream geworden. Niet langer is de sport gereserveerd voor de coole gasten onder ons – die gaan tegenwoordig liever freestyle skiën. Tijd om boompje te verwisselen.

Snowboarden heeft een hoogdrempelig imago, maar hoe terecht is dat eigenlijk? Wij alpineskiërs werpen vaak afgunstige blikken op die types die met hun felgekleurde outfits zo nonchalant de piste af komen zetten. Het lijkt gruwelijk moeilijk om dat evenwicht te bereiken, zo zonder stokken, met je achterwerk links of rechts van het middelpunt en slechts één plank waaraan je hopeloos zit vastgeketend. Maar naar het schijnt is er bij snowboarden minder kans op botbreuken. Wel hebben snowboarders vaker te kampen met blauwe billen en knieën. Geen enkele reden om het als roestige herintreder niet ook eens te proberen, besluit ik.

  2. De proefles: blijf kalm

 Ik kies een beginnersproefles in Snowworld in Zoetermeer, een van de zeven indoor skihallen. Hier vinden we een gigantische wintersportwinkel, de onvermijdelijke, met schrootjes bedekte après-ski en een ski-verhuur, waar ik tussen de gezinnen en vriendenclubs door snel aan mijn spullen word geholpen. Wel moet ik meteen een lastige vraag beanwoorden: welk been ga ik straks voorzetten op de plank; links of rechts? Glazig kijk ik het meisje achter de balie aan. Ze neemt geduldig wat opties door. ‘Als wij nu een wedstrijdje hardlopen doen, welk been zet je dan voor? Als je je voorover laat vallen, op welk been land je dan?’ Het rechter natuurlijk. Dat blijkt niet de reguliere, maar de goofy variant te zijn om op een plank te staan.

Het klasje bestaat uit twintigers en dertigers. Bij het oefenen met het los en vast maken van de schoenen bepringt mij een opgejaagd gevoel. Wat is überhaupt de voorkant van dit ding? Ineens ben ik weer terug in mijn eerste skiklasje, vijfentwintig jaar geleden. Dat is waar ook: ik had een haat-liefde verhouding met skiën. Ik voelde me klunzig om de verkeerde dingen. Zwetend morrelde ik aan gespen die niet dicht of open wilden en skischoenen die maar niet vastklikten, terwijl de rest van de groep alvast naar de skilift gleed. Verbeten gesp ik mijn voeten vast. Het zal me niet gebeuren dat ik als groepssenior hier de boel ga ophouden.

  3. Geniet

 De snowboardleraar neemt de instructie vlot door. Licht door de knieën zakken, armen zijwaarts strekken en ‘wijzen waar je heen gaat’. Hoewel veel groepsgenoten ervaren skiërs blijken, glijdt geen van hen onmiddellijk souverrein de berg af. Eén van hen, een zwarte piste-skiër, vindt dat wat frustrerend. ‘Mijn vriendin is snowboardlerares, maar ze heeft geen zin om mij straks de hele voorjaarsvakantie les te moeten geven.’  Toch valt het snowboarden mij uiteindelijk enorm mee. Het geeft een vrij gevoel om zonder stokken te bewegen en het plankje onder mij luistert beter dan ik had verwacht. Aan het eind van de les beheers ik de drie elementaire ingrediënten. Een bocht naar links maak ik door naar voren te leunen en mijn hielen op te tillen. Het omgekeerde geeft – o wonder! – een bocht naar rechts. Als het mij ook nog eens een paar keer lukt om onderaan de helling met een scherpe bocht tot stilstand te komen, triomfeer ik . Een frontflip of een 380-spin is nog iets teveel gevraagd, maar op een volmaakt lege helling zou ik nu al soepel de piste afcurven, wed ik. Daarvoor is het nu helaas iets te druk. Conclusie: zwaar overschat, dat snowboarden.

  4. Omhels het vallen

Mijn uitrusting laat duidelijk te wensen over. Als snowboarder moet je zittend in de sneeuw je snowboard vastmaken, dus kleven er al gauw grote plakken ijs op mijn spijkerbroek.

Eén nadeel is er wel: het voortdurende en onverhoedse vallen, bijna alsof iemand je geniepig pootje licht. Wat dat betreft is het zeker aan te raden om ook eens op een rustige, doordeweekse  avond te gaan. Zoals de meesten heb ik nog een uurtje vrij skiën bijgeboekt, maar ’s middags stroomt de piste vol met klasjes. Mijn snowboardleraar staat voor zijn volgende groepje alweer zijn riedel af te draaien als ik langszoef, mijn evenwicht verlies en neerklap. ‘Kijk, dat gebeurt er als je naar achteren leunt in plaats van naar voren’, klinkt het achter me.

’s Avonds leg ik natte theedoeken op mijn bont en blauwe knieën: een volgende keer toch maar kniebeschermers onder mijn skibroek aan doen. En verder houden we de uitspraak van Seppe Smits voor ogen, de Belgische kampioen slopestyle (helaas nét niet door naar de Olympische finale in Sotsji): ‘Misschien gaan mijn knieën eraan, maar ik heb wel geleefd!’

Snowworld2

 In: Trouw, 15-2-2014