Weg met erfgoed
Erfgoed is de laatste jaren mainstream geworden. Spullen – roerend en onroerend – die we geërfd hebben van onze voorouders zijn vanzelfsprekend zaken die we moeten koesteren, vinden we. En hoe langer we erbij stilstaan, hoe meer we onder die noemer scharen. Niet alleen oude gebouwen, maar ook liedjes, geschept papier, kantklossen, Sinterklaas vieren, industriële boten en landschappen. Het einde is voorlopig niet in zicht. Er gaan zelfs stemmen op om auto’s op de inventarislijst te zetten. Misschien zijn laurierdropjes nog een idee? Of alle door Nederlandse boeren gekruiste flora en fauna? Het Bintje? De Groninger Blaarkop? Ik zie dat er een Stichting Zeldzame Huisdierrassen is, dus er is hoop.
Het is moeilijk om er geen onmacht in te zien. De hele wereld omhelzen uit angst dat die verdwijnt. Het tragische is dat ‘het verdwijnen’ in de moderne tijd vaak niet in scheutjes, maar massaal en onherroepelijk gebeurt. Karakteristieke boerderijen in bedrijf? Ze verdwijnen. Kerken? Uiteindelijk komen ze bijna allemaal leeg te staan. Kantklossen? Van de duizenden die het vijftig jaar geleden nog konden, blijft straks waarschijnlijk maar één kantklosmevrouwtje over, die het ’s zaterdags tegen een vergoeding in het Zuiderzeemuseum doet.
Van een oubollige niche zonder etiket waar vroeger alleen vakidioten zich mee bezighielden, heeft erfgoed zich ontwikkeld tot allemansvriend. Ook modernistische architecten (‘die voorheen niets dan glimmende spiegelpaleizen bouwden’, schreef Tijs van den Boomen al vilein in De Groene Amsterdammer), ambtenaren, ontwerpers, onderzoekers en journalisten. Wat meespeelt: er is overheidsgeld. Dezelfde overheid die met een bot mes miljoenen wegsnijdt uit de budgetten voor zo’n beetje alle kunstvormen – podiumkunsten, beeldende kunst, muziek, you name it – diezelfde cultuurbarbarende overheid heeft erfgoed sinds een jaar of tien hoog in het vaandel staan. Zo bekeken is de loop van een rivier verlegd. Scheppende, moderne kunst is in ongenade geraakt, daar begreep toch niemand echt iets van. Leve de oude cultuur.
Laten wij erfgoedliefhebbers het maar onder ogen zien. De term klinkt zo onschuldig, maar uiteindelijk is erfgoed een vehikel voor conservatisme en schaamteloze nationalistische navelstaarderij. Er is niets nieuws onder de zon. Cultureel nationalisme heeft oude wortels, die teruggaan op het ontstaan van de eerste natiestaten. En het werkt nog steeds: zo schijnen de overheden in Oezbekistan en Tadzjikistan cultureel erfgoed in te zetten bij het creëeren van nationalisme onder de bevolking, met flink veel mythische helden en een glorieus verleden. Ook in Nederland vervult erfgoed de functie van instant identiteitverstrekker. Normen en waarde, tolerantie, vlijt, VOC-mentaliteit, dat werk. De overspannen verwachtingen waar het gesneuvelde Nationaal Museum aan ten onder ging, spreken boekdelen.
Weg met erfgoed? Het minste wat we kunnen doen is alert zijn. Ten eerste door zuinig te zijn met sentimenteel gedoe, dat roze waas dat de werkelijkheid vertekent en een verleden oproept dat er nooit is geweest. Dat betekent ook dat erfgoed dat herinnert aan minder mooie aspecten uit de geschiedenis (denk: koloniale slavenforten overzee) ook aandacht krijgt. En niet te vergeten non-heroïsch erfgoed, zoals onooglijke gemaalhuisjes in dunbevolkt buitengebied. Ten tweede moeten we de neiging onderdrukken om tijdloze karaktereigenschappen van de Nederlander te destilleren uit ons erfgoed. Dat is allemaal maar projectie. Hoogstens kunnen we mijmeren over de rare types die onze voorouders geweest moeten zijn, met al die gekkigheid die ze voor ons achtergelaten hebben. Erfgoed (of hoe je het ook noemen wilt) zet aan tot speculeren, maar levert geen zekerheden.
Gepubliceerd in Voer, 16-1-2014
Het genoemde artikel in De Groene Amsterdammer